Stanford (VS) – Fossielen met de stof oleanaan lossen het mysterie rondom de evolutie van de bloem gedeeltelijk op.


Narcissen, tulpen, rozen en andere bloemen neemt iedereen voor lief. Wetenschappers kampen echter nog steeds met de vraag hoe en wanneer planten met bloemen op de Aarde verschenen. Een team van geochemici van de Stanford University toonden sporen aan van oleanaan – een stof geproduceerd door bloemdragende planten – in rotsafzettingen van honderden miljoenen jaren oud.
De eerste planten, mossen, lieten zich zo’n 425 miljoen jaar geleden op Aarde zien. Daarop volgden sparren, ginkgo’s (een chinese boomsoort) en coniferen. Het oudste fossiele bewijs voor bloemdragende planten is daarentegen slechts 130 miljoen jaar oud. Fossielen die de overgang van normale planten naar bloemplanten laten zien, ontbreken. Charles Darwin beschreef dit in de 19e eeuw al als een “verschrikkelijk mysterie”.
Nu lichten geochemici het tipje van de sluier op. Zij komen met een theorie dat bloemen reeds 250 miljoen jaar geleden op Aarde evolueerden – lang voordat er, volgens het oudste fossiele bewijs, stuifmeelkorrels bestonden. “We baseren onze bevindingen op de anorganische verbinding oleanaan die we in de fossielenverzameling vonden”, vertelt Michael Moldowan, leider van het onderzoek. “Oleanaan ontbreekt namelijk bij een groot scala aan fossiele planten, maar is wel aanwezig in Permiaanse (periode tussen 290 en 245 miljoen jaar geleden) sedimenten met uitgestorven zaadplanten, ‘gigantopteridia’ genoemd”. Dit pleit voor de gigantopteridia als voorouder van bloemdragende planten. Daarbij is de theorie van Moldowan en collega’s in overeenstemming met een recente vondst van gigantopteridia-fossielen in China. Deze bezaten vrijwel dezelfde stelen en bladeren als moderne bloemen.

Ellen Althuizen