Veranderingen in het IJslandse lagedrukgebied hebben grootschalige gevolgen voor de hoeveelheid Arctisch zee-ijs.
Het lagedrukgebied bij IJsland varieert in sterkte met een periodiciteit van zes tot tien jaar. Is het lagedrukgebied sterk, dan zuigt het ten oosten van de depressie veel warme lucht het Arctisch gebied binnen. Tegelijkertijd transporteert het ten westen ervan veel koude lucht naar het zuiden. Claire Parkinson van het Goddard Space Flight Center van NASA ontdekte dat veranderingen in dit patroon de hoeveelheid en de verspreiding van zee-ijs in de Arctis sterk beïnvloeden.

Parkinson bracht de verschuivende grenzen van het zee-ijs in kaart aan de hand van satellietfoto’s uit de periode 1979-1999. Die wezen uit dat het zee-ijs zich de laatste jaren weliswaar heeft teruggetrokken – iets wat wetenschappers associëren met het broeikaseffect – maar dat er zulke grote regionale verschillen zijn dat er blijkbaar meer speelt dan alleen opwarming. Meteorologische satellietdata boden de oplossing: het IJslandse lagedrukgebied zat achter de veranderingen.

Van 1979 tot 1990 was het lagedrukgebied relatief zwak. Daardoor kon het zee-ijs in de oostelijke Arctische wateren – de Barentszzee, de Karazee en de Arctische Oceaan – zich sterk uitbreiden. Tegelijkertijd trok het ijs zich juist terug uit de Labradorzee, de Hudsonbaai, de Baffinbaai en de Golf van St. Lawrence, allevier ten westen van IJsland. Het omgekeerde patroon is merkbaar sinds 1990, en dit correleert sterk met de toenemende sterkte van het IJslandse lagedrukgebied.

Europees-Japanse satelliet gaat wolken onderzoeken om klimaatmodellen te verbeteren
LEES OOK

Europees-Japanse satelliet gaat wolken onderzoeken om klimaatmodellen te verbeteren

Ondanks hun ogenschijnlijke alledaagsheid is er nog veel onbekend over wolken en hun invloed op ons klimaat. De Europees-Japanse Earthcaresatelliet mo ...

‘Toch is er een netto afname van de hoeveelheid zee-ijs sinds 1978’, zegt Parkinson. ‘We moeten dus heel voorzichtig zijn met concluderen dat het broeikaseffect weinig invloed zou hebben.’

Nienke Beintema