Wageningen (NL) – Beheersovereenkomsten tussen boeren en natuurbeschermingsinstanties hebben tot nu toe weinig effect. De biodiversiteit in landbouwgebieden is er niet op vooruit gegaan.


Wetenschappers van de vakgroep Natuurbescherming en Plantenecologie van de Universiteit Wageningen onderzochten of biodiversiteit in landbouwgebieden profiteert van agrarisch natuurbeheer. Agrarisch natuurbeheer gaat uit van beheersovereenkomsten tussen boeren en natuurbeschermingsinstanties, waarbij de boeren in ruil voor een vergoeding bijvoorbeeld minder kunstmest gebruiken. Ook stellen ze vaak hun maaidata uit zodat weidevogels hun jongen veilig kunnen grootbrengen.
De onderzoekers vergeleken 78 paren van percelen waarvan er telkens één onder conventioneel beheer was, en één onder agrarisch natuurbeheer. Ze vergeleken vervolgens de soortenrijkdom in beide typen percelen. Verbazend genoeg vonden ze geen positief effect van de beheersovereenkomsten. In de laat-gemaaide percelen broedden bijvoorbeeld niet meer weidevogels dan in de vroeg-gemaaide. Volgens de Wageningers komt dat omdat er op de laat-gemaaide natuurbeheerpercelen minder mest wordt gebruikt. Daardoor zijn er minder wormen en insecten te vinden. Het broedsucces per paar lag er echter wel hoger vanwege de late maaidatum.
Ook de rijkdom aan plantensoorten verschilde niet tussen de beide typen landbouwgrond. Dat komt waarschijnlijk doordat nieuwe plantensoorten zich moeilijk kunnen verspreiden. Ze kunnen de beschermde gebieden simpelweg niet bereiken, doordat er intensief gebruikte gebieden omheen liggen. Ook suggereren de wetenschappers dat de hoeveelheid mest die daar op het land terechtkomt, weliswaar is verminderd, maar nog steeds voor veel plantensoorten teveel is.
Agrarisch natuurbeheer hoeft dus niet meteen de prullenbak in te verdwijnen, zo concluderen de Wageningers in Nature. Integendeel, het concept verdient volgens de onderzoekers uitbreiding, maar wel onder wetenschappelijke supervisie.

Nienke Beintema