Een kleine selectie aan dingen die ik wil doen: die taart bakken, die mijn moeder voor onze trouwdag had gemaakt. Het haakje van de wc-deur vastzetten. Een blog over wachtrijen schrijven. Nieuwe werktas kopen.

Maar ik doe ze niet. Al heel lang niet. Een paar van de dingen op deze lijst wil ik zelfs al jaren. Zo ben ik acht jaar geleden getrouwd en dateert het verlangen naar die taart van vlak daarna. Het wc-deur-haakje is een ergernis van kort na onze verhuizing, en we wonen hier alweer zes jaar.

Het is niet zo dat ik echt geen tijd heb om deze dingen te doen. Ik zou een zaterdagochtend kunnen vrijhouden om die taart te bakken. En als die in de oven staat, kan ik meteen even dat haakje rechtzetten. Zo gebeurd.

Ik snapte dan ook nooit waarom ik dat niet gewoon eens doe. Sterker nog, ik baalde regelmatig van mezelf dat ik al die dingen die ik wil nou niet gewoon eens doe. Maar nu niet meer. Ik heb een paar maanden geleden namelijk Linked gelezen, het boek van Albert-László Barabási. Een boek uit 2002, over netwerken. En daarin stond een verhelderende uitleg over wachtrijen.

Stel dat je een call center hebt, of een ziekenhuis, of iets anders waar mensen naar toe komen met hun problemen. Je kan de wachtenden in de rij dan chronologisch afhandelen, zoals bij de bakker: eerst nummer één, dan nummer twee, dan nummer drie. Een eerlijk systeem. Maar het heeft nadelen. Die man met die hartaanval gaat namelijk dood als je eerst die gebroken vinger behandelt. Mensen met kleine vraagjes moeten heel lang wachten tot die met grote vragen eindelijk klaar zijn.

Dus worden er in het echte leven prioriteiten gesteld. Zo gaan dringende problemen voor. Zolang de capaciteit van je call center groot genoeg is, is dat prima: iedereen komt uiteindelijk aan de beurt. Maar de rapen zijn gaar zodra je capaciteit te kort komt, legt Barabási in Linked uit. Bij ondercapaciteit leidt dit systeem er namelijk onvermijdelijk toe, dat er vragen zijn die niet aan de beurt komen. Nooit niet. Er zal steeds een ander probleem opduiken, dat een hogere prioriteit heeft en dus voor mag. Er zullen wachtenden zijn, die gedoemd zijn voor altijd in de rij te staan.

Ik ben dus geen slappe zak als ik het haakje niet rechtzet. En het is ook niet zo dat ik die taart onderbewust niet wíl bakken. Ik handel alleen maar mijn to do-lijst niet-chronologisch af. Ik geef prioriteiten: een verjaardagscadeau kopen gaat vóór een werktas kopen, brood halen vóór een taart bakken, werken voor haakje rechtzetten. En er is altijd meer te doen dan ik kan doen. Er ontstaan dus vanzelf slachtoffers: to do’s die eeuwig in de rij staan, zoals het haakje. Gewoon te weinig prioriteit.

Sommige dingen zullen vanzelf meer prioriteit krijgen: het verval van mijn oude tas zet door, dus op een dag moet ik wel. Maar er is niets dat de urgentie van het haakje gaat verhogen. Dat gaat dus niet gebeuren. Net als die taart. Maar het is niet langer mijn schuld: het is een wiskundige onvermijdelijkheid.