De gelaatkunde heeft een geschiedenis die niet altijd even wetenschappelijk en rooskleurig is. In Op het tweede gezicht komen alle aspecten van deze ‘wetenschap’ aan bod.

De afzender heeft een slechte conditie, is van middelbare leeftijd en bezit een goed stel hersens. Met die woorden analyseert Sherlock Holmes in Het avontuur van de blauwe Karbonkel een bij hem bezorgde hoed. Wanneer Watson hem verbaasd vraagt hoe Holmes dat laatste kan weten, laat de detective de hoed over zijn hoofd zakken. Hij is veel te groot. ‘Het is een kwestie van inhoud. Iemand met zo’n grote hersenkas, moet er ook iets in hebben.’

Niet alleen Holmes kon informatie afleiden van de vorm van een schedel. Al in de achttiende en negentiende eeuw probeerden onderzoekers de schedel- en gelaatkunde wetenschappelijk te onderbouwen. Dat ging niet zonder misstappen. Gelaatkunde kostte bijvoorbeeld Charles Darwin op een haar na zijn reis op de HMS Beagle. Zijn kapitein had zich namelijk in het lezen van gezichten verdiept en besloot dat Darwins neus wees op weinig energie en een slechte vastberadenheid.Op het tweede gezicht

Hoewel sommige gelaatslezers een diepe bewondering van hun volgers kregen, deed het gros van de wetenschappelijke wereld zo rond het begin van de twintigste eeuw de schedel- en gelaatkunde officieel af als een pseudo-wetenschap. Een aantal ongefundeerde ‘feiten’ uit dit vakgebied lieten ook een bijzonder bloederig spoor na in onze geschiedenis: tijdens de Tweede Wereldoorlog leerden de nazi’s joden herkennen aan hun ‘typische uiterlijk’, op basis van ongefundeerde gelaatkundige onderzoeken.

Ondanks deze schaduwzijde hebben sommige aspecten van de gelaatkunde toch de huidige psychologie beïnvloed, maar dan verpakt in een écht wetenschappelijk jasje. Psychologen doen bijvoorbeeld regelmatig onderzoek naar de invloed van een symmetrisch gezicht op het succes in je carrière. Ook is er inmiddels veel ontdekt over het effect van bepaalde hormonen op je uiterlijk en je karakter.
Tot op zekere hoogte valt er dus wel degelijk wat aan ons gezicht af te lezen. Vergeet niet dat we zelf regelmatig mensen (terecht en onterecht) beoordelen op basis van onze eigen intuïtie. Waarom vertrouwde je toch niet de automonteur die handig in de buurt zit? Waarom voelt de glimlach van je overbuurvrouw zelden oprecht aan?

In Op het tweede gezicht beschrijft socioloog Jaco Berveling op vrij luchtige wijze hoe de schedel- en gelaatkunde zich van start tot finish ontwikkelde. Berveling reisde langs musea met oude schedelcollecties, sprak deskundigen en liet zelfs zijn eigen gezicht analyseren om zo de slechte maar ook een aantal interessante kanten van het vakgebied te belichten.

Het enthousiasme van de auteur houdt het verhaal redelijk overeind, net als de interessante anekdotes. Maar voor wie zich van tevoren al ergert aan de niet-wetenschappelijke oorsprong en de ‘zweverige kant’ van de gelaatkunde, zal deze geschiedenisles niet interessant zijn. De hoofdstukken kabbelen soms wat langdradig voort en het boek bevat eigenlijk net te weinig ‘echte’ informatie voor die kritische lezer.