Brussel (B) – Vlaamse leraren wiskunde vinden de nieuwe voorstellen over de eindtermen wiskunde in de tweede graad van het algemeen secundair onderwijs bedreigend. De stap naar abstractie, volgens hen het hart van de wiskunde, verdwijnt in het nieuwe voorstel.


Halfweg 1999 doorbrak de Vlaamse minister van onderwijs en vorming, Marleen Vanderpoorten, de toen heersende consensus omtrent de nieuwe eindtermen wiskunde in de tweede graad (14- tot 16-jarigen) van het algemeen secundair onderwijs (ASO). De ASO-opleiding in Vlaanderen is vergelijkbaar met gymnasium en atheneum in Nederland. De minister vond dat wiskunde minder abstract en meer toegepast moest worden. Dat idee stond lijnrecht tegenover het voorstel dat door de administratie van onderwijs werd uitgewerkt en dat goedgekeurd was door de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR), het hoogste adviesorgaan inzake onderwijs dat vertegenwoordigers telt van al wie in Vlaanderen betrokken is bij onderwijs.
Het toenmalige eindtermenvoorstel voorzag voor alle richtingen binnen het ASO een gelijke wiskundebelasting, overeenstemmend met een lespakket van vier lesuren per week. Het pakket moest drempelverhogend werken, zodat minder begaafde jongeren sneller afzakken naar het technisch secundair onderwijs (TSO) in plaats van een getuigschrift ASO in de wacht te slepen. Dit ASO-getuigschrift is als einddiploma onvoldoende om in de huidige kennismaatschappij aan de bak te komen. Met een ASO-getuigschrift zou je verder moeten studeren aan de universiteit of aan de hogeschool.
Toen doorkruiste de nieuwe minister de plannen. Ze stuurde haar administratie terug naar af en koos het vak wiskunde uit om de technische component in het ASO te versterken, een idee uit het regeerakkoord. De eindtermen wiskunde moesten opnieuw geschreven worden, met meer nadruk op praktijkgerichtheid en minder op abstractie. Hier knelt nu net de schoen voor menig wiskundedocent. Volgens hen is abstractie het wezenlijke van wiskunde, wiskunde overstijgt de context van het concrete probleem, precies door het abstraheren. De toepassingen van wiskunde vind je terug in de andere wetenschappelijke vakken zoals fysica en chemie, menen zij.
De minister liet zich echter niet intimideren en ging in de tegenaanval. Zij liet de nieuwe, praktijkgerichte eindtermen niet alleen evalueren door de VLOR, zoals ze wettelijk verplicht is, maar ze installeerde ook een expertencommissie bestaande uit vier universiteitsprofessoren en twee eminente leden uit het bedrijfsleven. Deze commissie moest los van de VLOR de nieuwe voorstellen beoordelen, rekening houdend met de vraag naar praktijk- en toepassingsgerichte wiskunde. Volgens sommige betrokkenen fungeert deze commissie de facto als een waakhond voor de VLOR en de administratie.
Op dit ogenblik heeft de minister alle adviezen binnen, zowel van de VLOR als van haar eigen commissie. Het is nu aan haar en het parlement om te beoordelen over de nieuwe eindtermen. Vanderpoorten trekt echter een mistgordijn op en laat niet in haar kaarten kijken hoe ze de adviezen van de VLOR en haar commissie tot één geheel zal versmelten. Vele wiskundeleraren wachten met een bang hart af.

Peter Raeymaekers