Van stagiair tot hoogste baas. Zo laat de carrière van Sijbrand de Jong bij deeltjesfysica-instituut Cern zich samenvatten. ‘De samenleving op Cern is egalitair; iedereen kan doen waar hij goed in is en alles bereiken.’

sybrand de jong
Sijbrand de Jong

Klasgenoten hielden spreekbeurten over dinosaurussen, voetbal of bijen; onderwerpen uit het standaardassortiment van kinderen op de basisschool. De spreekbeurt van Sijbrand de Jong ging over atomen. Het moge duidelijk zijn: al op zeer jonge leeftijd was De Jong gegrepen door kleine deeltjes. ‘Ik vond het fascinerend dat ik de natuur kon zien als een grote doos Lego, opgebouwd uit een beperkt aantal bouwstenen’, zegt hij in zijn werkkamer aan de Radboud Universiteit van Nijmegen, waar hij werkt als hoogleraar experimentele natuurkunde.

Per 1 januari bekleedt De Jong een topfunctie bij Cern, het grootste instituut ter wereld dat onderzoek doet naar deeltjes; atomen, elektronen, protonen en nog kleinere deeltjes. Cern is voor fysici het walhalla, zoals stadion Camp Nou dat is voor voetballers en Wimbledon voor tennissers. De Jong is president van de Cernraad, het hoogste orgaan.

De geschiedenis van de  wiskunde is diverser dan je denkt
LEES OOK

De geschiedenis van de wiskunde is diverser dan je denkt

Wiskunde is niet alleen afkomstig van de oude Grieken. Veel van onze kennis komt van elders, waaronder het oude China, India en het Arabisch Schiereil ...

Sijbrand de Jong, geboren in 1963 te Amsterdam, groeide op in Monnickendam. Dat hij een exacte studie zou gaan doen, werd al vroeg duidelijk. Als kleine jongen schroefde hij zijn fiets uit elkaar om de werking te achterhalen en tot frustratie van zijn ouders trok hij boekenkasten leeg, om te onderzoeken wat daar achter zat. Hij twijfelde tussen natuurkunde, waarin hij zijn fascinatie voor kleine deeltjes kon bevredigen, en hersenonderzoek.

Een middelbare scholier die zich al interesseert voor hersenonderzoek, dat is op zijn minst opvallend. Hoe kwam dat?
‘Door mijn vader. Hij was technicus bij het Nederlands instituut voor hersenonderzoek. Ik ging als jongen wel eens kijken op zijn werk. Daardoor dacht ik na over hersenonderzoek.’

Waarom koos u uiteindelijk voor natuurkunde?
‘Vanwege mijn fascinatie voor kleine deeltjes. Daarnaast kreeg ik de indruk dat hersenonderzoek nogal beschrijvend was. Mensen werkten in die tijd met lange lijsten met gegevens en de hersenatlas was in zwang: dit deel van de hersenen zorgt voor de motoriek, dat deel heeft weer een andere functie. Dat lag mij niet zo.’

Was u op school al goed in natuurkunde?
‘Cijfers waren nooit een probleem. Ik was gemotiveerd, maar ook redelijk goed in natuurkunde.’

Redelijk goed? Dan moet ik denken aan een acht op de cijferlijst?
‘Eerder negens en tienen.’

Was u een typische bèta?
‘Nou ja, ik was ook best goed in talen. Daarvoor haalde ik achten. Het is een misverstand dat het een het ander uitsluit. Ik zie om mij heen dat heel goede bèta’s ook goed in talen kunnen zijn. Andersom gaat ook op, alleen is de attitude anders. Veel mensen die uitblinken in talen zeggen al snel dat ze ‘toch niets begrijpen van exacte wetenschap.’ Dat is meer een gebrek aan motivatie dan aan bèta-intelligentie.’

Ga met New Scientist mee naar Cern In februari mag een select groepje lezers de deeltjesversneller van dichtbij aanschouwen Lees meer

Cern speelt al lange tijd een belangrijke rol in uw leven. Kunt u zich uw eerste kennismaking met het instituut voor de geest halen?
‘Dat was in 1984. Ik deed mee aan een zomerprogramma voor studenten. Ik wist al dat ik bij Cern wilde werken, maar niet wat ik daarvan moest verwachten. Ik kon meelopen bij een experiment. Dat speelde zich af in het noordelijke deel van Cern. We gingen er met de auto naartoe; een lange weg door het bos, met aan het eind een gebouw. Daar was een opstelling van 45 meter, waarbij ze met muonen, de zwaardere variant van elektronen, op waterstof schoten. Dat deden ze al om te kijken of er iets in het proton zat. Het was een indrukwekkende eerste ontmoeting. Ik kon met eigen ogen zien wat bij zo’n botsing gebeurt. Ik begreep alles meteen ook beter.’

Van stagiair tot grote baas, is uw verhaal bij Cern, waarbij 21 landen betrokken zijn. Deze week bent u begonnen in uw topfunctie. Heeft u gesolliciteerd?
‘Zo werkt het niet. Ik zal al in de Cern-raad, als Nederlands gedelegeerde. Elke drie jaar wordt een nieuwe voorzitter benoemd en dat is een stoelendans. Ik ben benaderd door de Hongaren, en de Nederlandse overheid zag het ook wel zitten. Ik besloot de strijd aan te gaan. Er waren vier kandidaten voor deze functie.’

Was het een zware procedure?
‘Ach, wat is zwaar? Ik heb mijn curriculum vitae ingeleverd en een statement gemaakt over wat ik vind dat moet gebeuren bij Cern. Daarna volgde een interview met de hele raad, waarin 42 leden zitten. Die zaten allemaal tegenover mij.’

Pittig, lijkt me.
‘Het was het meest intimiderende vraaggesprek dat ik ooit heb gehad. Gelukkig kom ik zelf uit die raad en kende de leden. Maar dat betekende ook dat ik wist wie de gemene vragen zou stellen.’

Wat fascineert u zo in Cern?
‘Allereerst de gemeenschap. Bij Cern zitten circa drieduizend medewerkers en lopen nog eens duizenden internationale gastwetenschappers rond. De samenleving op Cern is egalitair; iedereen kan doen waar hij goed in is en alles bereiken. Daarnaast is het een groot dorp, met alles erop en eraan: dorpspolitiek, ruzies, intriges, vriendschappen.’

Wel een mannendorp, neem ik aan?
‘Het dorp wordt inderdaad gedomineerd door mannen, maar niet zo erg als op de Nederlandse universiteiten. Bij Cern is het geen uitzondering dat een vrouw een topfunctie heeft op wetenschappelijk of technisch gebied, in Nederland wel.’

Hoe is dat te verklaren?
‘Door de mix van nationaliteiten bij Cern. Daar lopen relatief veel Italianen rond. En in Italië is de verhouding tussen mannen en vrouwen fiftyfifty in wetenschappelijk onderzoek. Italianen beschouwen wetenschappelijk onderzoek meer als cultuurstudie.’

Wat fascineert u zo in de allerkleinste deeltjes?
‘Die deeltjes vertellen ons hoe de natuur in elkaar steekt. Wij zijn nu bij Cern in staat om in een proton te kijken; dat vind ik nogal wat. We hebben altijd een bepaald beeld gehad van de natuur, dat die bestaat uit moleculen. Die zijn weer opgebouwd uit atomen en daarin zitten elektronen die om een kern draaien. We komen dus telkens iets verder. ‘

Bestaat zoiets als het allerkleinste deeltje?
‘Dat is niet helemaal duidelijk. Protonen en neutronen hadden de allerkleinste kunnen zijn, de zogenoemde elementaire deeltjes. Maar dat zijn ze dus niet. In protonen zitten nog kleinere deeltjes met wonderlijke krachten, die zorgen dat de boel bij elkaar blijft. Als de natuur ervoor heeft gezorgd dat elektronen niet nog kleinere elementen in zich hebben, dan zijn we aan het eind. Maar dat weten we niet. Op dit moment zijn we in staat te kijken tot 10 tot de min negentiende meter. Om een voorstelling hiervan te geven: een millimeter is tien tot de min derde meter. Daar komen dus nog zestien nullen voor. Fascinerend is dat.’

U gaf aan dat de zoektocht naar kleinste deeltjes helpen om de natuur te begrijpen. Hebben jullie de natuur al doorgrond bij Cern?
‘Dat is het schokkende: we weten bijna niets. Van de materie om ons heen, zoals de tafel waaraan we nu zitten, begrijpen we best veel. Maar de materie die we kennen, maakt maar een heel klein deel uit van het heelal. Niet meer dan 4,5 procent. Van de overige 95,5 procent van het heelal weten we niets. Helemaal niets.’

Dat is erg weinig. Hoe komt dat?
‘We weten wel dat naast de materie die we kennen ook donkere materie bestaat. Maar meer dan het bestaan daarvan, weten we niet. Wat daarin zit, is een raadsel.’

Ik had het idee dat we best veel wisten van het heelal.
‘Ja, ik moet ook wel eens jaarrapporten schrijven en daarin staat het erg slecht als we aangeven dat we dit jaar nog minder weten dan vorig jaar.’

Is dat dan zo, dat we steeds minder weten?
‘Ja, dat is het slechte nieuws. Het goede nieuws is dat we ons ontwikkelen van onwetende onwetendheid naar wetende onwetendheid. Door ons onderzoek is de hoeveelheid onbekende zaken toegenomen. Vijftien jaar geleden hadden we geen idee dat we zo veel zaken niet wisten.’

Toen dachten jullie verder te zijn dan nu?
‘Inderdaad. Een factor twintig verder.’

Naarmate de wetenschap vordert, komen jullie erachter dat jullie minder weten?
‘Niet een beetje minder, maar heel veel minder. Kijk, het is inherent aan wetenschap dat een ontdekking weer nieuwe vragen opwerpt. Maar in ons geval is het aantal nieuwe vragen wel extreem.’

Dat moet frustrerend zijn.
‘Nee. Als we die zaken niet hadden bestudeerd, waren we daar nooit achter gekomen.’

Het doel van wetenschap is toch om meer te begrijpen, in plaats van minder?
‘Moeten we dan onze kop maar in het zand steken? Het is wel schokkend, maar niet frustrerend. Het is frustrerend als we iets proberen op te lossen en dat lukt niet. Wij ontdekken nu dat er veel meer is; dat is niet frustrerend.’

Wat weten we zeker van het heelal? De oerknal?
‘Nee. We kunnen wel ver teruggaan en weten hoe het heelal eruit zag vlak na de oerknal. In den beginne was er heel heet plasma van alle elementaire deeltjes. Toen volgde een korte periode van een enorme expansie van het heelal, met een snelheid hoger dan de lichtsnelheid.’

Het heelal dijt nog steeds uit?
‘Ja, sterker nog, het dijt versneld uit. Dus de snelheid waarmee het groter wordt, neemt elke seconde toe. Die uitdijing is oneindig. Hierdoor koelt het heelal af en sterven we uiteindelijk de koudedood.’

Dus als we al een elixer vinden voor het eeuwige leven, dan is dat ontoereikend: onze planeet wordt onleefbaar?
‘Op een gegeven moment wordt het hier erg onplezierig. Maar voor we aan de koudedood toe zijn, is de aarde al opgeslokt door de zon. Over een paar miljard jaar valt de zon uit elkaar, waarbij de buitenste lagen worden afgestoten. Dan ontstaat een zogenoemde rode reus, die zijn armen uitstrekt tot aan de aarde.’

Wat doet al deze kennis met u en vooral met uw levenshouding?
‘Deze kennis is vooral ontzettend relativerend. Mensen kunnen denken dat we erg belangrijk zijn, maar dat zijn we niet. We bevinden ons in een onopvallend melkwegstelsel ergens in het heelal en draaien rond een onopvallende zon, op een onopvallende planeet die toevallig de juiste condities herbergt voor ons leven. Zo bezien is ons leven puur toeval.’

Staat u hiermee anders in het leven?
‘Ja, dat denk ik wel. Veel mensen putten hoop uit hun geloof in een opperwezen en leven na de dood. Dat heb ik niet. De mens krijgt geen tweede kans, uitgesloten. Dit besef brengt grote verantwoordelijkheid met zich mee om de kansen die we krijgen te benutten. Maar misschien zit ik er wel helemaal naast en volgt alsnog een stevig gesprek met Petrus.’

Kent onze kosmos een orde?
‘Ja.’

En in die orde ziet u niet de hand van een opperwezen?
‘Nee, die orde hoeft niet aangebracht te zijn. Het grappige van de natuur is dat er geen uitzonderingen zijn, in tegenstelling tot bijvoorbeeld taal. Als ik een bepaalde formule opschrijf, gelden daarop geen uitzonderingen. Maar dat hoeft niet te betekenen dat iemand in een grote stoel aanwijzingen geeft.’

Feit is ook dat u niet meer zult meemaken dat de wetenschap ver genoeg is om de natuur te doorgronden. Vindt u dat erg?
‘Dat is een van de grootste teleurstellingen van het leven. De kans dat het antwoord tijdens mijn leven wordt gevonden, is nul. Ik heb het geaccepteerd. Bovendien: als we alles weten, wat moet ik dan nog doen?’

In een leunstoel zitten?
‘Dat doe ik graag. Ik lees ook veel. Maar ik moet wel altijd iets hebben om over na te denken.’

Lees verder: